HOK
11 januari ’32.
G. Mijn werk is vandaag ingeleverd en wanneer er niets tussen beide komt, zal het wel in de loop van de volgende maand in druk verschijnen. Het is ongeveer 225 pagina’s, dus een hele bijbel. Twee en een halve maand als een paard gewerkt, van
’s ochtends 6 tot ‘s avonds 11, met enkele uren rust. Ik vind het aan de ene kant erg prettig, dat het klaar is, maar toch niet zo, dat ik de voltooiing als een bevrijding heb gevoeld. Dat was namelijk wel het geval met mijn proefschrift en het stukje voor het gedenkboek van Martin. Toen zei ik: tot nimmer weerziens! Nu lees ik mijn epistel nog steeds met plezier en zelfs met hoe langer hoe meer plezier. Er is namelijk iets bereikt, wat niet alleen van theoretisch belang is, maar wat vooral de prestige van onze Dienst zal verhogen. Die heren in Holland zullen van nijd niet weten hoe zich te houden. Bij hen geldt onze Dienst als een hinderpaal voor wetenschappelijk werk. En wat nu bereikt is, hebben de heren in Holland niet weten te vinden, hoewel ze zelf er alle gelegenheid voor hadden. U ziet: een beetje veel Schadenfreude! Het zal me benieuwen hoe hun kritiek zal luiden, want ze kunnen niet anders doen dan aanvaarden wat ik hun voorzet. Tegen mijn werk zijn al twee kritieken verschenen, beide even voorbarig, beide even onnozel. Hoewel ze uit mijn voorlopige publicatie reeds alles konden halen, hebben ze juist datgene wat de kwintessens is, als een onoverkomelijk bezwaar beschouwd. Dat maakt het geval des te pikanter, als ze zien hoe de uiteindelijke oplossing is. De Jongh is er erg mee in zijn sas. Hij noemde mij zwaar op de hand, en inderdaad zei hij vanochtend dat ik zwaar op de hand was, want het epistel met zijn tweehonderd kantjes woog zo zwaar. Oostingh, die nu mijn chef is, had bezwaar tegen een gedeelte dat zijn gebied betreft. Ik heb het gehandhaafd, omdat de kern van zijn betoog eigenlijk deze was, dat men met mijn stuk hem niet zou kunnen bekritiseren. Ik antwoordde alleen dit, dat ze mij niet tegen hem konden uitspelen, indien hij goed werkte. –
Over het artikel in Martin’s gedenkboek heb ik al een complimentje gekregen van een petroleum-paleonto- [2] loog, Dr. Koch in Den Haag. Het oordeel van zo’n buitenstaander is voor mij van groter waarde, dan dat van de universiteitsheren, wier het een belang is, zichzelf hoger te stellen dan gewone mensen. – Maar met dit al heb ik vele verplichtingen moeten verzaken, zo bijv. mijn mail. Ik zal het nu weer goedmaken totdat weer zo’n periode van werken komt. – Wat zegt u van mijn bijverdienste van bijna mijn salaris. Het zal nu niet moeilijk meer zijn Tommy alledag een kluifje te geven, Eida een permanente permanent te bezorgen en mij een overdrukkenkast. Wanneer dit bijbaantje niet al te veel tijd kost – ik kan het waarschijnlijk nog wel in mijn kantooruren doen – zal ik een andere petroleum meneer, die ik indertijd afgewimpeld heb, ook helpen en zo een spaarpotje kunnen maken, dat sneller vol zal worden dan dat we haar ooit kunnen leegmaken. Misschien wordt het nog een tweede vakantiereis naar Indië, of wat anders! – We hebben nu zo gevoel, dat geld ons op de rug groeit. We moeten oppassen dat we niet blasé worden. Een gemakkelijk middel is onszelf te dwingen niet meer uit te geven dan het bedrag van ons salaris. De bijverdienste wordt dan ergens opgeborgen. Eida had net een spaarbankboekje gehaald, maar de mop was er meteen vanaf, toen ze merkte dat ze er nog hoogstens één of twee keer wat inleggen kon, want dan was het maximum bereikt. – Onze Whippet blijft gehandhaafd, dat begrijpt u. Eida heeft een petroleumjurk gekocht, geel van kleur en van hetzelfde model als Emma’s groene jurk. Ik krijg misschien ook een schrijfmachine en Tommy een mand om warm te kunnen slapen. – Wat fijn dat Emma ook werk heeft. Ze wordt nu echt een werkende vrouw. Moet ze niet in een zeer zedige kleding naar haar werk. – Hoe vindt u het, dat ik na een jaar piekeren, tot het resultaat kwam dat het Leven toch iets anders is dan de dode materie. Dat het Leven iets autonooms is, door niets en niemendal in zijn verdere ontwikkeling beïnvloed wordt. Ik vind het een geweldige trivialiteit, maar het wordt in hoogste ernst beweerd. – Wilt u vooral niemand vertellen, dat we nu zoveel verdienen. Wij blijven liever stille potters en wekken niet graag de nijd van anderen op. Rustig leven is altijd prettiger. Dag Hok.